ALS IE GAAT DAN GAAT IE TOCH

Karpers horen, zien, voelen, ruiken, paren en eten. De mens hoort, ziet, voelt, ruikt, paart en eet. Karpers hebben bijnamen als: de Schele, de Gigant, de Neus. Wij hebben bijnamen als: de Kromme, de Dwerg, de Gok. We dichten karpers menselijke eigenschappen, namen en gewoontes toe.

Ze zijn dom.

Ze zijn dom, omdat ze zich net als wij twee of meer keer aan dezelfde steen, lees boilie, stoten. Ze zijn intelligent, omdat ze bij het zien van bergen voer, waakzaam worden.

Ofschoon hongerig en graag alle maïs weg willen vreten, zijn ze behoedzaam; ergens tussen die vele korrels ligt een haak.

Karpers zijn solitair en samenscholend.

Soms zien we haar liggen, alleen, onder overhangende takken of genietend van de zon tussen leliebladeren.

Net als wij, alleen, zittend onder een bladerrijke boom of genietend van de zon in een duinpannetje. Soms zijn ze met tientallen, elkaar aankijkend, afwachtend, observerend. Net als wij met duizenden, op het strand, elkaar aankijkend, afwachtend…

De karpers zijn egoïstisch en sociaal.

Ze vreet met haar logge buik in haar eentje een voerplek leeg, de kleinere karpers verjagend. Soms trekken ze met meerdere op naar een mosselbank, driehonderd meter verderop, en verdelen de buit, mosseltje voor mosseltje.

Net als wij. We vinden het heerlijk om met velen tijdens een feestje van een ‘lopend buffet’ te genieten, maar zodra het sein: “U kunt aan tafel”, klinkt, zijn er lieden die zich ellebogenwerkend en breedmakend verdringen om als eerste de zalmsalade aan te snijden, liefst nog in het midden, want daar liggen ter garnering de garnalen.

De karper is voorspelbaar.

Het lijkt voorspelbaar dat de karper naar die plek zwemt waar veelvuldig gevoerd wordt, het aas aantrekkelijk wordt aangeboden en de locatie uitnodigt om heerlijk te vertoeven.

Zoals wij gaan naar de kroeg waar het bier veelvuldig vloeit en de zoute pinda’s meer dorst opwekken, de aantrekkelijke barjuffrouw met een diep uitgesneden decolleté iets verder dan noodzakelijk voorovergebogen, de glazen en de bitterballen op het randje van de bar zet en jij je op je gemak voelt, omdat zij de enige is die op jou geilt.

De karper is onnavolgbaar als hij, aangeslagen, de vlucht neemt en steeds weer die paal of boomstronk vindt die haar verlost van een vervelende haak. Net als de barjuffrouw die met een glimlach de deur achter je sluit en zich op die manier van jou verlost, terwijl je denkt haar aan de haak geslagen te hebben.

Karpers trekken zich terug onder takken en bomen om te rusten, alleen te zijn en niet gestoord te worden door natuurlijke vijanden.

Wij trekken ons terug in het bos of langs de waterkant om rust te vinden, alleen te zijn en niet gestoord te worden door gestoorden om ons heen.

Karpers springen, dompen, glijden, paren.

Wij springen, dansen, glijden, paren.

Karpers eten het liefst boilies met hoogwaardige eiwitten en koolhydraten, want die zijn voedingrijk en gezond.

Wij eten aardappelen met spruiten.

Zuidwestenwind en lagedrukgebied, wolken, is toch het beste, dan voelen de karpers zich beter, maar waarom?

Wij prefereren oostenwind, hogedrukgebied en dus zon, we voelen ons beter, maar waarom?

Er zijn onderzoeksteams geweest die decennia het gedrag, de gewoontes, de voedselopname, het paren, de verbale en non-verbale communicatie van orang-oetangs, chimpansees en berggorilla’s hebben bestudeerd en tot de conclusie komen dat, hoe meer ze observeren en bestuderen, hoe meer ze erachter komen dat ze er nog zo weinig van afweten en geloof me, ze weten er heel veel van.

En wij, boeren, karpervissers, die nog geen tien seconden onder water het gedrag, de gewoontes, de voedselopname, het paren, de verbale en non-verbale communicatie van karpers hebben bestudeerd, trekken conclusies na observeren en bestuderen. We schrijven tientallen boeken, honderden semi-wetenschappelijke artikelen, duizenden verhalen en geloof me, we weten er heel weinig van.

En omdat we er zo weinig van afweten, gaan we naar putjes, meertjes en meren, afgesloten wateren, betaalwateren, STILLE WATEREN.


We maken het ons gemakkelijk met bivvy’s en bende, met Optonics en Oranjeboom, met boilies en boosters, met rigs en reggae. We omcirkelen de vijand die geen vijand is, zoals het innemen van Bagdad door de Amerikanen.

Van het kantvissen naar tweehonderd, vierhonderd meter. Steeds meer drijven we ze in het nauw tot ze zich van uitputting overgeven en jouw hair slikken.

De leeuw jaagt achter de springbok, de jager achter het zwijn en de karpervisser zit en wacht.

Oh ja, soms verplaatst hij zich in zijn bootje en legt het aas ergens anders neer, honderd meter naar links of rechts, tweehonderd meter verder het meer in. Weg bij de kant waar de gedresseerde, geconditioneerde karper dezelfde vismeelboilie anders ziet en die dus anders smaakt dan op de glooiing.


Geef mij maar die stoere riviervisser. Niks tweehonderd meter uit de kant, niks dressuur, niks geconditioneerd. Geen omsingeling, maar jagen. Jagen langs omgevallen bomen, op zoek naar mosselbankjes, geen rust in de kont om op één plek te blijven zitten. Jagen, jagen en nog eens jagen, langs tientallen kilometers rivier.

Onrustige types die honderd kilo materiaal verplaatsen van de ene naar de andere plek. Twee nachten niks vangen; op naar de volgende stek. Als de berg niet naar Mohammed komt, gaat Mohammed wel naar de berg.

Op zijn eerste stek worden door een ander twee karpers gevangen. Gelukkig weet hij het niet, het interesseert hem ook niet.

De nomade vangt meer omdat hij het onzichtbare wild opzoekt. Hij vangt meer omdat ie op enig moment de juiste plek vindt waar de karpers een tijdje huizen, langstrekken, op zoek naar voedsel.

Soms lijkt een honderdjarige, omgevallen boom, bezweken door ouderdom of kanker, de juiste plek, maar is het niet. Soms de vaargeul, maar meestal niet. Soms een nietszeggend glooiinkje en dan…… beng…… en bingo. Waarom hier en niet daar? Waarom vijf?

Niet dat hij er iets van begrijpt en zeker niet: “Ik blijf hier, want morgen weer!”

Nee, na twee nachten niets, vertrekt de nomade naar de volgende plek, op zoek naar het toeval…. geluk?

Nee, het afdwingen ervan, want begrijpen, begrijpen doet-ie het niet.

Of toch?                                                Bron: Karper
                                                            Auteur: Paul van de Logt